Wat duurt het langst?

Naam spel: Wat duurt het langst?

Leeftijd: 2-3K

Ontwikkelingsdoel:
Wiskundige Initiatie: meten: 2.7 De kleuters kunnen verandering, beweging, (snelheid) die ze met hun eigen lichaam ervaren of die ze bij voorwerpen, verschijnselen of bij andere mensen waarnemen, verwoorden.

LPDS GO:
WI: meten: 1. Grootheden ervaren: 1.4. ♣/♣♣ De kleuters kunnen verandering, beweging, (snelheid) die ze met hun eigen lichaam ervaren of die ze bij voorwerpen, verschijnselen of bij andere mensen waarnemen, verwoorden.

LPDS OVSG:
WI-ME.SNEL.2  De kleuters kunnen een beweging trager of vlugger uitvoeren of een voorwerp trager of vlugger doen bewegen.

Organisatie:
WI 2.7 (2)

Benodigdheden:
–  prenten met voetjes (voetjes met vleugels, voetjes zonder vleugels)
Locatie: Buiten, zaal
Tijd: 15 min.

Opdracht:
De kleuters mogen naar de overzijde van de ruimte lopen.
Wie was er het snelst? Wie was er het traagst?
De kleuters krijgen een prentje (sommige krijgen voeten met vleugels, andere zonder vleugels).
De prentjes mogen niet aan de andere kindjes getoond worden, ieder houdt zijn prentje tegen zijn buik.
De kinderen die een prentje met vleugels krijgen mogen heel snel lopen naar de overzijde, de kinderen die een prentje krijgen zonder vleugels moeten traag naar de overzijde lopen.
De leerkracht geeft startsignaal en de kleuters lopen snel of traag a.d.h.v. hun prentje.

De leerkracht duidt enkele kleuters aan en laat deze lopen a.d.h.v. hun prentje, andere kleuters verwoorden wie er snel was en wie er traag was.

Een laatste wedstrijdje, wie is er het snelst? Wie is er het traagst?

Variaties:
1K:
– De kleuters lopen snel en traag zonder prentjes, de leerkracht zegt hoe ze moeten lopen en de kleuters voeren dit uit.
– Hoe loopt de leerkracht, snel of traag? De kleuters doen de leerkracht na.

Bronnen: Nijs K, wiskundige initiatie I, cursus uitgave 2008.

Wie is het snelst?

Naam spel: Wie is het snelst?

Leeftijd: 1-2K

Ontwikkelingsdoel:
Wiskundige Initiatie: meten: 2.8 De kleuters kunnen bij vergelijking van twee voor hen bekende activiteiten en bij voldoende duidelijke verschillen, verwoorden welke activiteit het langst en welke het kortst duurt.

LPDS GO:
WI: meten: 2. Kwalitatief vergelijken: 2.11. ♣♣ De kleuters kunnen  bij vergelijking van twee voor hen bekende activiteiten en bij voldoende duidelijke verschillen, verwoorden welke activiteit het langst en welke het kortst duurt.

LPDS OVSG:
WI-ME.TIJD.3.2  De kleuters kunnen, bij vergelijking van 2 gekende activiteiten, verwoorden welke het langst of het kortst duurt.

Organisatie:
WI 2.8

Benodigdheden:
–       Bal
–       Pittenzakje
–       Kegels
–       Extra: zandlopers (1 min.)
Locatie: Turnzaal, buiten
Tijd: 25 min.

Opdracht:
1)      kruipen vs. lopen
2)      stappen vs. achteruit stappen
3)      een voorwerp meenemen op hoofd vs. lopen
4)      een voorwerp rollen vs. achteruit stappen
5)      rechtdoor lopen vs. zigzaggen tussen kegels
6)      ….

Wie is het snelst aan de overzijde?
De kleuters houden een duel en mogen zelf een manier kiezen om naar de overkant te gaan maar mogen niet lopen, wie is het snelst?

Variaties:
3K: Er worden zandlopertjes gebruikt om te meten wie het snelst is, wie doet er het langst over? Hoe lang duurt het?

Bronnen:
Nijs K, wiskundige initiatie I, cursus uitgave 2008.

Hoeveel dagen nog?

Naam spel: Hoeveel dagen nog?

Leeftijd: 3K

Ontwikkelingsdoel:
Wiskundige Initiatie: meten: 2.9 De kleuters kunnen aan de hand van een kalender de dagen aftellen tussen het nu en een speciale gebeurtenis waarvan de dag is aangegeven binnen de periode van een week.

LPDS GO:
WI: meten: 3. Kwantitatief vergelijken: 3.10. ♣♣ De kleuters kunnen aan de hand van een kalender de dagen aftellen tussen het nu en een speciale gebeurtenis waarvan de dag is aangegeven binnen de periode van een week.

LPDS OVSG:
WI-ME.TIJD.8    De kleuters kunnen aan de hand van een kalender de dagen aftellen tussen het nu en een speciale gebeurtenis binnen de periode van een week.

Organisatie:
WI 2.9
Benodigdheden:
– Getekend hinkelspel op speelplaats of krijt/plakband om een hinkelspel te tekenen
Locatie: klas, buiten
Tijd: 10min.

Opdracht:
Binnen een x aantal dagen is er een belangrijke gebeurtenis in de klas.
De leerkracht noteert de datum van vandaag in een vak bv 15 en op de 20ste is er een grote gebeurtenis in de klas.
De kleuters moeten het aantal vakjes springen tot die datum.
Hoeveel keer hebben we moeten springen?
De volgende dag mogen de kleuters vertrekken van het vakje 16, hoeveel keer hebben we nu moeten springen? Hoeveel dagen nog tot de gebeurtenis?

(De leerkracht plaatst een herkenningspunt op de datum van de gebeurtenis, zo zien de kleuters naar waar ze moeten springen)

Variaties: /

Bronnen: Nijs K, wiskundige initiatie I, cursus uitgave 2008.